‘Als je een keer de Gingerbread Man gaat uitpluizen: leuk!’

Aldus een enthousiaste lezer. En ik was hier zelf ook nieuwsgierig naar, daarom leggen we de Gingerbread Man onder de loep.

Bij sprookjes en volksverhalen heb je direct een eerste keuzemoment: welke versie?

Er zijn van dit verhaal vrij veel varianten, die telkens een (heel) ander verhaal maken, dus een andere boodschap meegeven.
En ik heb besloten je dat ook te laten zien – daarom wordt het een tweeluik.

Voor deze editie richten we ons op versie 1, getiteld ‘The Gingerbread Boy’ (1875).
Hieronder kan je eerst deze versie van het verhaal lezen, daarna loop ik stap voor stap het verhaal met je door.

The Gingerbread Boy
Now you shall hear a story that somebody’s great, great-grandmother told a little girl ever so many years ago:
There was once a little old man and a little old woman, who lived in a little old house in the edge of a wood. They would have been a very happy old couple but for one thing, they had no little child, and they wished for one very much. One day, when the little old woman was baking gingerbread, she cut a cake in the shape of a little boy, and put it into the oven.
Presently, she went to the oven to see if it was baked. As soon as the oven door was opened, the little gingerbread boy jumped out, and began to run away as fast as he could go.
The little old woman called her husband, and they both ran after him. But they could not catch him. And soon the gingerbread boy came to a barn full of threshers. He called out to them as he went by, saying:

“I’ve run away from a little old woman,
a little old man,
and I can run away from you, I can!”

Then the barn full of threshers set out to run after him. But though they ran fast, they could not catch him. And he ran on till he came to a field full of mowers. He called out to them:

“I’ve run away from a little old woman,
a little old man,
a barn full of threshers,
and I can run away from you, I can!”

Then, the mowers began to run after him, but they couldn’t catch him. And he ran on till he came to a cow. He called out to her:

“I’ve run away from a little old woman,
a little old man,
a barn full of threshers,
a field full of mowers,
and I can run away from you, I can!”

But, though the cow started at once, she couldn’t catch him. And soon he came to a pig. He called out to the pig:

“I’ve run away from a little old woman,
a little old man,
a barn full of threshers,
a field full of mowers,
a cow,
and I can run away from you, I can!”

But the pig ran, and couldn’t catch him. And he ran till he came across a fox, and to him he called out:

“I’ve run away from a little old woman,
a little old man,
a barn full of threshers,
a field full of mowers,
a cow and a pig,
and I can run away from you, I can!”

Then the fox set out to run. Now foxes can run very fast, and so the fox soon caught the gingerbread boy and began to eat him up.
Presently the gingerbread boy said: “O dear! I’m quarter gone!”
And then: “Oh, I’m half gone!” And soon: “I’m three-quarters gone!” And at last: “I’m all gone!” and never spoke again.

Onder de loep: belofte 1 die ingelost moet worden
De eerste zin suggereert dat dit een verhaal is dat door vrouwen aan elkaar verteld wordt. Het is natuurlijk niet letterlijk een verhaal voor vrouwen/meisjes, hiermee wordt verwezen naar het archetypische vrouwelijke dat we elk in ons dragen, oftewel yin. Hierdoor weten we dat we informatie om te (over)leven kunnen verwachten op het sociaal-emotionele vlak. Belofte 1 die ingelost moet worden.

Kenmerk (en functie)
Een kleine oude man en een kleine oude vrouw, wonen in een klein huisje aan de rand van het bos. Eerste woord dat opvalt, is klein. Het wordt driemaal herhaald. Dan moeten we opletten.
Dit woord heeft een functie;
– Het verzacht het woord oud, dat mogelijk een afstand schept voor kinderen.
Het maakt dat kinderen (die zelf klein zijn) zich toch in de man en vrouw kunnen verplaatsen. Herkenning is nu eenmaal een krachtig instrument voor meevoelen.
– Het geeft aan dat de man en vrouw heel gewoon zijn. Niets groots of uitzonderlijks, geen status, ze zijn gewoon zoals jij en ik. Hun huis is ook maar heel gewoon. Geen paleis of villa. De bedoeling van dit alles is dat we er bij aanvang al van doordrongen zijn dat dit verhaal voor ons geldt. Belofte 2.

Locatie
Aan de rand van het bos is wonen op de plek waar twee werelden elkaar raken. Daar is altijd beweging, er is altijd een spanningsveld. En alles is daar mogelijk, zo weten we ook uit andere verhalen. Door deze plek te noemen, worden we voorbereid op magie, of in elk geval wonderbaarlijke gebeurtenissen. Belofte 3.

Het conflict
De man en vrouw zijn oud, wordt ons eerst verteld, zodat we daarna direct voelen hoe problematisch het is dat ze geen kind hebben, terwijl hun kinderwens wel heel sterk is.
Dat de oude vrouw nog steeds geheel in beslag genomen wordt door hun verlangen naar een kind, blijkt uit dat ze deeg voor peperkoek in de vorm van een jongetje snijdt en in de oven schuift.
Vanaf dat moment gebeuren er wonderbaarlijke dingen.

In vele oude mythen en scheppingsverhalen, betekent vuur leven. Vuur geeft ons warmte, houdt wilde dieren op afstand, maakt dat we eten kunnen verteren waar we rauw niet tegen zouden kunnen. Een oven, een haard, het zijn dan ook niet zomaar gebruiksvoorwerpen. Vooral in oude verhalen wordt hiermee verwezen naar leven, naar een wonder.
Van dit alles is het een kleine stap naar een zwangerschap, waar ook een mooie Engelse uitdrukking voor is die hiermee samenhangt: ‘The bun in the oven.’
Een zweem van mysterie blijft omhullen wat er nu precies gebeurt; de oude vrouw raakt niet in verwachting, maar tóch verschijnt er een soort van levend jongetje.

Wegrennen 1 en 2: oude vrouw en oude man
Het jongetje van peperkoek gaat er direct vandoor zodra de deur van de oven geopend wordt. Zowel de oude vrouw als de oude man krijgen hem niet te pakken, ze hebben geen controle over de creatie.
Nergens in het verhaal wordt ook maar gesuggereerd dat men het jongetje van peperkoek wil opeten. Er wordt heel neutraal gesteld dat de oude vrouw op een dag peperkoek maakte, dit in de vorm van een jongetje sneed en in de oven deed.
Omdat deze handeling pal volgt op hun kinderwens, lijkt het zelfs onwaarschijnlijk dat de oude vrouw en oude man het jongetje van peperkoek in zijn bestaan zouden bedreigen. Ook al is hij eetbaar.
Waarom is hij dan niet van klei gemaakt, zodat er geen misverstand kan bestaan? Simpel. Dat element van twijfel is nodig om een spanningsveld te creëren; het is mógelijk dat ze hem willen opeten. Omdat het geen uitgemaakte zaak is, blijft het interessant om te luisteren; je wilt weten hoe het afloopt.
Het jongetje van peperkoek neemt geen risico en blijft wegrennen. Daarmee aanvaart hij niets van wat hem geboden wordt, in de eerste plaats dus ouderlijke zorg. Hij redt zichzelf wel, alleen. Denkt hij. En waarom ook niet, hij is tenslotte niets minder dan een wonder: een pratend en rennend jongetje van peperkoek zien we niet elke dag. Dus kijken hoe ver hij in z’n uppie komt.

Wegrennen 3: dorsers
Het jongetje van peperkoek rent langs een schuur waar dorsers aan het werk zijn. Ook zij zetten op zijn uitdaging de achtervolging in, maar krijgen hem evenmin te pakken. Hij daagt ze uit, wederom wordt niet gezegd dat ze hem willen opeten. Dit gaat zo bij iedereen die het jongetje van peperkoek tegenkomt.

Dorsen is het proces waarbij kaf (het oneetbare vlies dat om graankorrels zit) van koren gescheiden wordt. Dorsen werd in de winter gedaan.
Deze dorsers, die symbolisch gezien gewend zijn om onderscheid te maken tussen waardevol en waardeloos, of goed en slecht, schieten tekort. Oftewel: het jongetje van peperkoek leert niet om onderscheid te maken tussen goed en slecht. Hij slaat daarmee de kans af om zijn eerdere keuze te herzien, en een eventuele fout te herstellen.

Wegrennen 4: maaiers
Dan is het jongetje van peperkoek een veld vol maaiers te snel af.
Maaien werd in augustus gedaan. Graan werd zo dicht mogelijk bij de grond afgesneden met een sikkel of zeis. Het gemaaide graan werd dan samengebonden tot schoven, die rechtop werden gezet zodat de graankorrels konden drogen. Maaien was fysiek heel zwaar werk en de dagen waren lang. Iedereen hielp ook mee bij dit proces: de mannen hanteerden de zeis, de vrouwen bonden het gemaaide graan samen tot schoven.
Door voor dit veld vol maaiers weg te rennen, kan je stellen dat het jongetje van peperkoek wegrent voor samenwerking. Wat aardig goed past in hoe hij tot dusver te werk is gegaan; dit koekje vliegt solo.
Wanneer de Dood in het Westen uitgebeeld wordt in menselijke vorm, draagt deze vrijwel altijd een zeis bij zich. Dat zou ervoor kunnen pleiten dat middels de maaiers de overmoedigheid van het jongetje van peperkoek benadrukt wordt – wat haalt hij zich in zijn hoofd als hij werkelijk denkt dat hij de dood kan ontlopen? En dat kan hij ook niet, zo blijkt even later.

Wegrennen 5 en 6: koe en varken
Na de maaiers rent het jongetje van peperkoek sneller dan een koe en een varken.
Van oudsher is de koe een moedersymbool – de Griekse godin Hera, godin van het huwelijk, had een koe als attribuut. De hoorns van de koe komen terug in de hoorn des overvloeds, die de gulle gaven van moeder aarde symboliseert.
Het varken symboliseert onder meer welvaart en vruchtbaarheid. Een getemde versie van het wilde zwijn, wat bij de Kelten en Germanen een heilig dier was (net als de koe bij onder andere de Hindoes).

Het jongetje van peperkoek was al eerder weggerend voor moederlijke zorg, dat doet hij nu nog een keer. Wegrennen voor welvaart ligt in het verlengde, als je richt op de symboliek van de hoorn des overvloeds. We zien hier door de herhaling dat het jongetje van peperkoek onherroepelijk gedoemd is te falen. Hij leert niet, verandert niet, hij blijft doen wat hij al deed, namelijk alle giften afslaan die hem geboden worden. En dat kan niet blijven doorgaan. Personages die niet willen veranderen, gaan altijd ten onder – de weigering om te veranderen is meestal een kenmerk van wat we ook wel ‘de slechterik’ noemen.

Wegrennen 7: de vos
Uiteindelijk wordt het jongetje van peperkoek ingehaald door een vos. We kennen de vos uit andere volksverhalen en fabels als sluw en listig, maar de enige vaardigheid die in dit verhaal aan bod komt, is dat de vos snel kan rennen. Sneller dan de rest en sneller dan het jongetje van peperkoek. Meer blijkt niet nodig. Het geeft wel aan hoe zwak het jongetje van peperkoek werkelijk is, ook al denkt hij zelf oppermachtig te zijn. (Zelfoverschatting is ook vaak een kenmerk van personages waar het niet goed mee afloopt.)

De vos is van origine geen heilig dier in andere culturen, het is niet gedomesticeerd en gaat redelijk zijn eigen gang. Maar als het jongetje van peperkoek hem uitdaagt, laat hij zich zien.
En hij is de zevende speler die ten tonele verschijnt, een belangrijk getal in sprookjes.

Het jongetje van peperkoek telt af tot zijn eigen ondergang: hij begint als een kwart van hem opgegeten is. Dan wanneer de helft van hem verdwenen is. Wanneer driekwart door de vos is opgegeten en tot slot als hij helemaal weg is, en hem voorgoed het zwijgen opgelegd is.
Geen triomfantelijke, uitdagende kreten meer van het jongetje van peperkoek.
Zijn hoogmoed leidde tot zijn val. En dàt wil dit verhaal ons duidelijk maken.

Volgende keer deel 2 met een andere variant van dit verhaal.