‘Als er een ster valt, gaat er een zieltje naar God.’
Na het overlijden van mijn dierbare pluisgenootje*, past enkel een sprookje van Hans Christian Andersen.
Je kan het sprookje hier lezen.
Begin en einde
Ieder verhaal is anders, daarom probeer ik weg te blijven van methodieken. Dan wordt het namelijk al snel een trucje toepassen, en dan zie je het verhaal zelf niet meer.
Maar daar heeft dit sprookje al last van. Velen noemen dit een tragisch sprookje (dat op zich spreek ik niet tegen). Als ik vraag wat er tragisch is, krijg ik als antwoord dat het meisje doodvriest.
Maar haar sterven is niet de tragiek, daarmee wordt de nuance gemist.
Dus zonder iets aan te reiken dat ‘altijd’ kan, probeer dit eens.
1. Lees de eerste alinea.
2. Lees aansluitend de laatste alinea.
3. Noteer steekwoorden.
Begin: Afschuwelijk koud, donker, laatste avond van het oude jaar.
Einde: Kleine dode, opgebrande zwavelstokjes, onwetendheid mensen, stralend nieuwe jaar met oma.
Parkeer je eigen opvattingen over dood zijn even en neem tot je hoe Andersen het vertelt:
‘Niemand wist wat voor moois ze had gezien, hoe stralend ze met oma de vreugde van het nieuwe jaar was ingegaan.’
Wat is in deze zin het tragische feit?
(Denk daar even over na voor je verder leest.)
‘Niemand wist wat voor moois ze had gezien, hoe stralend ze met oma de vreugde van het nieuwe jaar was ingegaan.’
Wanneer de situatie van het meisje wordt beschreven, gebruikt Andersen deze woorden:
– Stralend
– mét haar dierbare oma, die ze zo gemist heeft
– de vreugde van het nieuwe jaar ingegaan –> actieve vorm, dit duidt erop dat de tijd voor haar niet gestopt is. Plus het woord vreugde, wat erop duidt dat het nieuwe jaar haar goeds zal brengen.
De tragedie zit in het eerste deel van de zin: ‘Niemand wist wat voor moois ze had gezien.’
En daarmee stel ik dat dit sprookje niet in de eerste plaats tragisch is voor het meisje, maar vooral tragisch is voor de mensen om haar heen.
Waarom, dat laat ik je nu zien.
Wat ze niet heeft
Aards bezit heeft het meisje niet of nauwelijks. Ze is arm en we worden erop gewezen dat ze geen muts op heeft en op blote voeten loopt. In de sneeuw.
Ze had haar moeders pantoffels gedragen, maar die waren haar veel te groot en ze is ze kwijtgeraakt. Eentje door rijtuigen die haar voorbij stoven en eentje door een jongen. De mensen van de rijtuigen hebben het kleine meisje waarschijnlijk niet opgemerkt, of vonden haar niet belangrijk genoeg om aandacht aan te schenken.
De jongen neemt haar iets af dat zij heel hard nodig heeft, en waar hij niets aan heeft. Hebzucht.
Pantoffels. Dat zijn geen geschikte schoenen voor buiten, omdat ze niet beschermen tegen vocht, kou en te harde/ ongelijke ondergronden. Dit zegt iets over de fundering die het meisje meegekregen heeft; onvoldoende om zich staande te houden in de buitenwereld.
Verderop lezen we dat het meisje bang is voor haar vader, omdat hij haar slaat. Of haar moeder nog leeft, blijft in het midden. En hun huis is tochtig en koud.
Wat ze wél heeft
Het meisje heeft liefde gekend; zij heeft gehouden van haar grootmoeder en andersom.
Ze heeft bewonderd; de grote kerstboom van de rijke koopman, vorig jaar.
Ze heeft schoonheid; lang blond haar dat mooi krult in haar nek.
Bovenal: het meisje heeft vuur. In de betekenis van leven en voelen.
Maar niemand is daarin geïnteresseerd.
Mensen lopen langs, niemand koopt iets van haar of bekommert zich om haar.
Het wordt steeds donkerder en mensen sluiten zichzelf op in hun grote, warme huizen, met hun feestmaaltijd.
De zwavelstokjes
Het meisje zit buiten in de kou. Ze zoekt wat beschutting in een hoek tussen twee huizen.
Ze strijkt een eerste zwavelstokje af. Ze ziet een grote kachel branden.
Van oudsher verzamelen wij mensen ons rond het vuur. Vuur is leven. De haard is het middelpunt van huis en tempel. Het kloppende hart.
Wat hier opvalt, is dat er geen mensen zijn die zich verzameld hebben rondom de kachel. Er is leven, maar het is eenzaam.
Bij het tweede zwavelstokje kijkt het meisje een eetkamer in. Ze ziet de feestelijk gedekte tafel en de gebraden gans komt zelfs op haar afgewaggeld.
Wederom geen mensen. Kan het meisje de mensen niet zien of is dit een teken dat er geen gevoel, geen leven in de huizen is?
Het derde zwavelstokje plaatst haar onder een kerstboom, waarin wel duizend kaarsjes branden. De gekleurde prentjes kijken haar aan, maar er zijn geen mensen.
De kerstkaarsjes stijgen op en eentje verandert in een vallende ster. Dat doet het meisje denken aan de woorden van haar overleden grootmoeder: ‘Als er een ster valt, gaat er een zieltje naar God.’
Bij het afstrijken van het vierde zwavelstokje, verschijnt haar grootmoeder.
Dan strijkt het meisje alle zwavelstokjes af, opdat haar grootmoeder niet zal verdwijnen zoals de eerdere beelden deden. Ze geeft haar vuur, haar leven voor wat haar gelukkig maakt.
De mensen willen haar vuur niet. Ze heeft het ze aangeboden, maar niemand zag haar staan. Ze sluiten haar buiten.
Haar grootmoeder neemt haar mee naar waar ze wél welkom is. Waar sowieso één persoon is die van het meisje houdt.
De mensen
In de hoek tussen de twee huizen, ligt het lichaam van het meisje. Er wordt niet beschreven dat ze wordt gevonden, of hoe mensen reageren.
‘Ze heeft zich willen warmen, zeiden ze’, is alles wat er aan reactie gegeven wordt in het verhaal. Geen nadere uitleg wie ‘ze’ zijn. Mensen blijven nagenoeg onzichtbaar in dit verhaal.
Het is een heel pragmatische verklaring, die gegeven wordt. Niemand merkt op dat ze een glimlach om haar mond heeft. De anonieme mensen zijn niet zo opmerkzaam of niet zo geïnteresseerd.
Tragiek
Op materieel vlak was het meisje arm. Haar rijkdom was immaterieel. En ze wilde het delen.
De mensen in de stad waren rijk op materieel vlak, maar sloten zich af. En dat maakt ook hen arm. Er werd genomen, zoals de jongen die haar pantoffel stal. Niemand gaf.
Nergens in het verhaal merk je iets van een warme gemeenschap. Uit alle afgesloten huizen scheen licht en rook het naar gebraden gans, maar waar was de saamhorigheid, de verbondenheid? Waar klopte het hart, waar was leven?
Misschien lijkt het alsof de materieel rijke mensen aan de goede kant van het verhaal zaten, omdat zij rustig door konden leven. En redelijk comfortabel ook.
Maar materie vergaat. Het is vergankelijk als het opbranden van een zwavelstokje; het ene moment is het er, het volgende moment is het verdwenen. Onze spullen maar ook onze lichamen. Dood gaan we allemaal.
Het meisje heeft het leven ervaren. De schoonheid en de hardheid. Zij voelde.
En als je haar beschouwt als symbool voor de ziel, dan is ze naar huis gegaan, samen met haar grootmoeder. Haar echte thuis.
Het meisje is gelukkig. De mensen gaan verder in een zielloos bestaan.
De tragiek van dit verhaal zit in de eenzaamheid, het afgezonderd blijven van elkaar. Het meisje en de mensen hadden elkaar kunnen helpen, iets kunnen geven waar het de ander aan ontbrak.
Dat ze elkaar niet hebben gevonden, dàt is wat wij als toehoorders mee kunnen nemen uit dit verhaal. Opdat wij andere keuzes kunnen maken.
*In memoriam: Keira
Na ruim 16 jaar hebben we afscheid moeten nemen van ons lieve, mooie, (eigen)wijze pluisgenootje.
We zijn dankbaar voor onze tijd samen.
En we missen haar.
Femke Krijger
Sprookjessmid