Ik was aan het nadenken wat belangrijk voor mij is; wat wil ik zelf doorgeven? Terugkerend thema bij mij is ‘anders kijken’. Wanneer je kan wisselen van zienswijze, blijft de (levens)energie stromen. Wanneer je vasthoudt aan je overtuiging, houdt alles op.
Het korte verhaal dat ik schreef, gaat daarover. 

Bevroren Beeld

De winter zat er al een tijdje aan te komen, toch verraste zijn komst de dieren. Van de ene op de andere dag was het kale bos bedekt onder een dikke laag sneeuw. Overal werden haastig deurtjes en luiken gesloten. De meeste dieren trokken zich terug in hun warme huisje en maakten zich klaar voor hun winterslaap. Net op tijd ook, want buiten stak een heuse winterstorm op. Dagenlang hoorde je niets dan het gieren van de snijdende wind door de kale takken van bomen en struiken. De wind rammelde aan deuren en huilde in de schoorstenen.

Binnenin zijn huisje kromp het egeltje ineen bij het horen van het geraas buiten. Winterkou was niets voor egeltjes, die les had hij inmiddels wel geleerd.
Hij was altijd al een slechte slaper geweest en zijn nieuwsgierigheid naar wat er buiten was, maakte dat hij een paar dagen geleden zijn warme huisje had verlaten. De witte wereld had zo mooi en uitnodigend geleken. Al was de sneeuw koud aan zijn lijf en pootjes, het egeltje had teveel nieuws te ontdekken om daarop te letten. Tot het donker werd en de wind aanzwol. Pas toen voelde het egeltje hoe stijf en verkrampt zijn pootjes waren. Hoe ze dienst weigerden toen hij naar huis wilde gaan. De wind was steeds heviger tekeer gegaan, waardoor het egeltje niets meer kon zien. Hij was in paniek geraakt en van daarna herinnert hij zich alleen nog de bijtende kou door zijn hele lijfje.

Hij was wakker geworden in zijn huisje, een bezorgd sneeuwelfje naast hem. Ze stookte het vuur hoog. Het egeltje voelde hoe zijn lijfje langzaam verwarmde. En toch kon hij de kou niet helemaal afschudden. Hij kon niet in de buurt komen van zijn deur zonder te verstijven van angst. Alleen al de gedachte aan naar buiten gaan en kou voelen deed hem opnieuw in paniek raken.
Zijn huisje had geen ramen en daarom had het sneeuwelfje hem een spiegel gegeven. ‘Hierin kan je zien wanneer de winter voorbij is,’ had ze gezegd. ‘Maar,’ had ze er waarschuwend aan toegevoegd, ‘omdat het een spiegel is, kan het je ook tonen wat jij ziet. Weet wanneer het de buitenwereld toont en wanneer je binnenwereld.’ Met die raadselachtige woorden was ze vertrokken.

Het egeltje had de spiegel voor de deur van zijn huisje neergezet. De spiegel liet zijn huisje van buitenaf zien, met rijen ijs aan de dakrand en deurpost en daaromheen alles bedekt onder een dikke laag sneeuw. Bibberend rolde het egeltje zich op in zijn bedje. Hij probeerde weer in slaap te komen. De winter was nog lang niet voorbij.

Het egeltje werd wakker van geklop. Slaperig keek hij op. Daar hoorde hij het weer. Er werd op zijn deur geklopt.
‘Egeltje, doe open,’ klonk het van de andere kant, ‘Het is lente!’
Het egeltje keek in zijn spiegel. Dat toonde hem nog steeds hetzelfde beeld van zijn huisje onder een dikke laag ijs en sneeuw.
‘Nietes!’ riep het egeltje terug. ‘Ik zie zelf dat het nog steeds winter is. Ga iemand anders voor de gek houden!’
‘Alle sneeuw is gesmolten, echt waar, egeltje. Doe je deur open en kijk zelf.’
Maar het egeltje rolde zich weer op en gaf geen antwoord meer.

Een tijdje later klonk er weer geklop.
‘De lente is eindelijk gekomen!’ klonk het juichend van de andere kant van de deur.
Het egeltje keek in zijn spiegel. Het beeld was onveranderd, nog steeds ijs en sneeuw. Teleurgesteld rolde het egeltje zich weer op. Hij wilde nooit meer kou voelen.

Uiteindelijk kwamen de dieren bij elkaar.
‘Hij is niet te overtuigen om naar buiten te komen,’ zei het haasje.
‘Hij zei dat ik hem voor de gek hield,’ viel de merel hem bij.
‘We blijven het gewoon proberen,’ besloot de spitsmuis.
En zo bleven ze ombeurten kloppen op de deur van het egeltje en de lente verkondigen. Maar het egeltje bleef weigeren naar buiten te komen.

‘Kunnen we zijn deur niet intrappen?’ stelde de vos voor.
‘Niet nodig, als we naar binnen willen, heb ik dat zó gepiept,’ antwoordde de mol.
‘Forceren heeft geen enkele zin,’ sprak de uil.
‘Maar we zitten al middenin de zomer!’ riep de eekhoorn uit. ‘Straks heeft hij helemaal geen tijd meer om een voorraad aan te leggen voor de komende winter.’
‘Dan helpen wij hem daarbij,’ zeiden de mieren.
Zo gezegd, zo gedaan. Elke dag klopten dieren op de deur van het egeltje, dat koppig bleef weigeren open te doen. En de mieren brachten elke dag een beetje voedsel langs. Omdat het egeltje ook voor hen niet opendeed, hielp de eekhoorn met het begraven zodat het allemaal goed bleef.
Het egeltje bleef binnen en staarde naar het beeld dat zijn spiegel toonde. Een bevroren beeld van een onverbiddelijke winter.

Het werd herfst en de dieren bereidden zich voor op wat komen ging. De laatste voorraden werden aangelegd, huisjes werden nagekeken. Het egeltje had voor zijn deur een voorraad die hem met gemak de winter door kon helpen. De eekhoorn had de plek gemarkeerd zodat het makkelijk te vinden was voor het egeltje. En toen kwam de winter.

Het egeltje werd wakker met een knorrende maag. Hij zocht, maar had niets meer in huis. Zijn spiegel toonde hem hetzelfde beeld als altijd. En voor het eerst vroeg het egeltje zich af of het wel klopte. Duurde de winter werkelijk zó lang?
Voorzichtig schuifelde hij naar de deur, zette de spiegel opzij en opende de deur op een kiertje. Een striemende kou sloeg in zijn gezicht en hevig geschrokken gooide het egeltje de deur weer dicht. Met bonkend hart schoof hij zijn spiegel weer voor de deur. Nooit zou hij meer twijfelen aan het beeld dat zijn spiegel hem toonde.
Het hout raakte op en het vuur ging uit. Bibberend en hongerig dook het egeltje verder ineen. Als hij maar kon slapen, dan zou het vast snel voorjaar zijn.

De warme lentezon verjoeg de winterse kou. Krokusjes staken hun gekleurde kopjes op en overal begonnen planten en dieren te ontwaken.
‘Hoe zou het met het egeltje gaan?’ vroegen ze elkaar. In een groepje gingen ze op pad naar zijn huisje. De eekhoorn kreeg een angstig voorgevoel toen hij de plek zag waar hij de voedselvoorraad had begraven.
Het roodborstje tikte al op de deur. ‘Egeltje, het is voorjaar!’ tjilpte hij.
Er kwam geen antwoord.
‘Laat mij eens proberen,’ zei het haasje. Hij draaide zich om en gaf een stevige roffel op de deur met zijn achterpoten. Hard genoeg om het hele bos te wekken.
Het bleef stil in het huisje.
Bezorgd keken de dieren elkaar aan. ‘Moeten we nu niet iets doen?’ vroeg de merel.
‘Ik kan ons zó binnen brengen,’ zei de mol.
De dieren knikten. Ze wezen de mol en de eekhoorn aan om naar binnen te gaan.
Zwijgend groef de mol een gang en de eekhoorn volgde hem.

‘We zijn er,’ sprak de mol kort. Hij klom omhoog en ging naast de molshoop zitten. Het rondkijken liet hij over aan de eekhoorn, daarvoor waren zijn ogen te slecht.
Verslagen keek de eekhoorn naar het bed met daarin het dode egeltje. Hij was zo sterk vermagerd, hij was bijna niet meer te herkennen. Verdrietig keerde de eekhoorn zich naar de deur, waarachter de andere dieren wachtten.
‘Waarom zou hij een spiegel voor de deur gezet hebben?’ vroeg de eekhoorn verwonderd. Hij ging ervoor staan en zag het bos, vol frisgroene kleuren, badend in het zonlicht. Verbaasd keek de eekhoorn over zijn schouder en toen achter de spiegel. Wat was dit voor toverkunst?
‘Laten we de anderen binnenlaten,’ zei de mol, die op de tast naar de deur schuifelde.
De eekhoorn knikte, schoof de spiegel opzij en opende de deur.
De andere dieren liepen stilletje naar binnen en verzamelden zich om het bed van het egeltje.
De uil kwam naast de eekhoorn staan, die in de hoek van de kamer voor de spiegel stond.
‘Wat is dit voor spiegel?’ vroeg de eekhoorn.
De uil keek. ‘Hier heb ik over gehoord,’ zei hij. ‘Dit is een binnen-buitenwereldspiegel. Magie van de winterwezens. De ene keer toont het je het landschap zoals het is, de andere keer zoals jij het van binnen voelt.’
Vragend keek de eekhoorn hem aan. ‘Wat zou het egeltje hiermee moeten?’
De uil haalde zijn schouders op.

‘Waar zijn jullie?’ klonk het opeens. De mol schuifelde op de tast in de richting van de uil en de eekhoorn. Hij struikelde, de eekhoorn schoot nog naar voren maar er was geen redden meer aan. Met hard gerinkel viel de spiegel in stukken uiteen op de vloer.
Geschrokken keek de mol om. ‘Deed ik dat? Oh jee. Nou ja, scherven brengen geluk.’
De eekhoorn pakte een scherf op en keek erin. Hetzelfde stuk bos als daarvoor. De eekhoorn bewoog de scherf heen en weer, maar het beeld veranderde niet.
‘Blijf niet staren naar een bevroren beeld,’ zei de uil zacht. ‘Daar kan niets goeds van komen.’
Achter hen werd het lichaam van het egeltje voorzichtig naar buiten gedragen.